zaterdag 28 maart 2015

Picosol en Pactics:Cambodja

Na de weken in Afrika was het tijd voor een nieuw werelddeel: Azië. Na vijf dagen bij de familie van Tina in Thailand te zijn geweest, reisde ik door naar buurland Cambodja. In dat land wonen twee vrienden die beiden goed werk doen daar. En ik had het voorrecht een bezoek te mogen brengen aan deze twee organisaties.

Romi werkt voor een Non-Goverment Organisation in de buurt van de Cambodjaanse hoofdstad Phnom Penh. Deze kleine organisatie ondersteunt de introductie van zonne-energie in ontwikkelingslanden. In Cambodja heeft ongeveer 70% van de bevolking geen toegang tot betrouwbare elektriciteit. Heel praktisch gezegd: er gaan geen kabels van een elektriciteitsbedrijf naar het platteland. Zonnepanelen zijn daarom een uitkomst en Picosol ondersteunt deze zelfvoorzienende vorm van energie. Er is een trainingscentrum waar installateurs worden geleerd hoe ze een paneel en batterij aanleggen. In Cambodja betekent dit dat er ook moet worden verteld hoe je op een veilige manier op een dak moet klimmen. Zonnepanelen zijn duur en voor veel gemeenschappen niet te betalen. Daarom zijn ze bezig met het vinden van oplossingen, waaronder een lamp gemaakt van een PET fles. Zo slaan ze meerdere vliegen in één klap!

Ik heb een computertraining verzorgd aan de medewerkers van Picosol. Een deel van hen komt letterlijk uit het dorp waar de organisatie is gevestigd. Dit betekent dat het onderwijs dat ze hebben gehad niet van een hoog niveau is. Het was mooi om te zien dat Picosol dit soort mensen een kans geeft en hen met geduld de juiste richting in duwt. Ik weet zeker dat dit wordt terugbetaald op de een of andere manier. Het was voor mij de eerste keer dat ik een zakelijk gerichte training gaf op mijn blote voeten gekleed in een korte broek en een maatoverhemd. Het viel me op dat gaandeweg de dag het Engels van de medewerkers steeds beter werd en dat ze allemaal erg gemotiveerd zijn. De afsluitende groepsfoto was er een om in te lijsten (wat je doorgaans ook doet met foto’s). De schoonmaakster/kokkin sprong op mijn rug en twee anderen namen hun eigen bijzondere pose aan. Dat is nog eens wat anders dan een statieportret op een trap.





Het tweede gedeelte van mijn tijd in Cambodja bracht ik door in Siem Reap, een stadje dat elk jaar busladingen toeristen ontvangt vanwege de vele oude tempels die er te vinden zijn. Deze tempels zijn ook daadwerkelijk van ongekende magnitude; de grootste zijn echt indrukwekkend. Dan zijn er nog muren die rondom het tempelterrein staan en de bassins die met de hand zijn gegraven strekken zich kilometers uit. En dat alles voor een of andere koning. J.F.K.A.J. (Jack formely known as Jaap) werkt voor de fabriek Pactics, gelegen aan de Pacticsweg: hoe toevallig! Pactics is een commercieel bedrijf dat op een verantwoordelijke manier producten voor de mode-industrie maakt. De meerderheid van de producten zijn zakjes en doekjes voor zonnebrillen: een product dat ik binnen een week kwijt ben als ik een nieuwe bril koop, maar wel een nog luxueuzer image geeft aan zo’n bril, omdat het merk er op een herkenbare manier op staat.

Terwijl ik in de bezoekersruimte zit te wachten word ik uit mijn concentratie gehouden door het gehuil van baby’s. Niet een heel bekend geluid in een bedrijf, maar een mooi voorbeeld van hoe anders het men het hier aanpakt. De voorziening van een kinderopvang zorgt dat jonge moeders weer snel aan het werk kunnen en de zorg voor hun kinderen gedurende de werkdag aan professionals kunnen overlaten. De medewerkers werken 48 uur per week (standaard voor Cambodja) en aan alles kun je merken dat de directie van de fabriek het belangrijk vindt dat de werkomstandigheden naar behoren zijn: in plaats van een houten kruk krijgt iedereen een in hoogte verstelbare stoel, het salaris is eerlijk en er zijn compensatie- en bonusregelingen en zelfs een jaarlijks personeelsuitje. Het gebouw is zo ontworpen dat de lucht op een natuurlijke manier fris en koel is en er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijk licht. De machines en apparaten moeten voldoen aan strenge veiligheidseisen en er bestaan procedures in het geval er iets mis mocht gaan – ook is er een zuster aanwezig. De medewerkers hebben nette bedrijfskleding aan. De een luistert met een koptelefoon naar muziek en sluit zich daarmee af van zijn of haar collega’s, de ander deelt een tafel met collega’s en kletst aan een stuk door. En weer een ander is doof. Lekker rustig dus. Ook dat is een kenmerk van Pactics: waar gehandicapten in ontwikkelingslanden doorgaans geen enkele kans op de arbeidsmarkt hebben en dus wel gedwongen worden hun handicap te moeten commercialiseren met bedelen, neemt Pactics iedereen even serieus. Zolang je het werk maar kunt doen kan je aangenomen worden. Dus als jongens tegen de heersende cultuur in willen naaien, dan kan dat.

Alles even positief en goed geregeld, en ik weet dat deze mensen een bijzonder goeie kans geboden is (ook getuige de enorme aantallen aanmeldingen als de fabriek weer nieuwe mensen zoekt), maar toch kan ik me niet helemaal losmaken van het eentonige werk dat ze dag in dag uit doen voor een luxe-accessoire van een product dat duurder is dan wat ze per maand verdienen. Uur na uur lappen stof snijden en netjes opstapelen, logootjes schilderen of stansen, kwaliteitscontrole op de millimeter nauwkeurig, doekjes inpakken in een individueel plasticje met een sticker erbij, slingers van zakjes dichtnaaien en tenslotte alles inpakken en verschepen. Er was een man die al vier jaar touwtjes voor de zakjes op maat brandt met een gloeiendhete draad. Het deed me denken aan de twee dagen die ik in een ompakkingsloods heb gewerkt waar dit soort eentonig werk voor oplagen die te klein waren om te automatiseren ook met de hand gedaan. Ik had na twee dagen voldoende motivatie om mijn studie af te maken. Al met al een erg interessant kijkje in het begin van de keten van de mode-industrie.











woensdag 4 maart 2015

Three weeks of Dar es Salaam

After three weeks Dar es Salaam, Tanzania, I can share the following observations.
  • It is extremely warm in the city. Every day it is at least 30, but usually around 35 degrees centigrade, whether it is cloudy or not. A cloud of pollution hovers above the city, but at just 30 minutes traveling there are beautiful islands with crystal blue water. In the evening it is great to be able to walk around in your wife beater.
  • The logic of our hotel is unmatched. There are two types of lights in the ceiling of our room: ordinary bright lights and cozy dim spot lights. These dim spot lights have a separate switch that you can use to make it cozy. However, that switch only functions when the general switch is on. And that triggers the ordinary bright lights at the same time…
  • The general presumption in traffic is that moving is better than standstill. Whether you have to take a detour or not does not matter, even if you will arrive later at that intersection. Or you can cut the corner by passing all the traffic through the side of the road. Nobody seems to care about that.
  • There is no logic in the road quality in the city. It is possible that you drive on a perfect good tarred road onto a messy dusty gravel road. And the tuk-tuks prefer this type of road, because there are fewer traffic jams. That they have to slow down and mess up their suspension does not seem to matter to them. Every driver has his own preferred route to the university. So despite the fact that we have to go to university every day, we experience many different scenes.
  • Cars and buses are in a state that would not be allowed in the early eighties in Europe. The trucks are even worse. No profile on the tires, a fresh cloud of oil behind the vehicle and you can only pray that the brakes function.
  • A pedestrian has zero rights. None whatsoever. When you walk on the sandy side of the road you still have to watch out for a tuk-tuk or motor cycle cutting their routes. When you cross a road no car will even stop for you. When you stand somewhere a car will never change it course, so it is either move or take the hit.
  • Whether there are traffic lights or not, traffic is managed by an officer in a perfect white suit. And this man is treated with respect! And why shouldn’t you, he is standing whole day in the boiling sun.

  • Once we had a tuk-tuk driver with the flag of Saudi-Arabia in the front. When we got in I recognized the flag and mentioned it. Then he asked if I knew what it was. When I explain it, he asked if I was Islamic. He obviously had no idea what flag it was or what the text means, because he was a Christian. He might have simply liked the colour.

  • Men wear jerseys of English football clubs. Otherwise they wear a nice collared shirt with wear and tear spots with pride. The alternative is a really colourful shirt.
  • The people don’t care about working seven long days a week. There are people with a day job and combine it with a job as night security officer; the ideal job to get some sleep. We heard examples of people earning 5 to 60 euros a month. And living in Tanzania is not cheap. Every time a security officers holds the door for me I feel awkward. But they are proud of their job so you shouldn’t take that from them. And you move up when you are a supervisor in this country. Because then you can tell the labour worker what concrete block he can smash to pieces, while watching with crossed arms.
  • Waste bins are considered a waste here. So you simply toss it out of the car.
  • Everything is sold on the street. There are street vendors with covers for steers around their neck while holding merchandise in both their hands. Buckets, plugs, toys, ice cream. And they are not afraid to take a little sprint (in the hot city!) when the traffic starts moving and the sales deal is not closed yet.
  • At university you find yourself surrounded by local fauna: beautiful butterflies, tropical birds and many monkeys. It is still very special to me to see these monkeys climbing the trees above you, while the students around you take a nap on their tables.




  • It is not always clear whether a building is to be demolished next week or that it will be used for education for many years. In this case it is the latter.

  • As soon as the students agree to join the interview Tina is conducting, they transform from apathetically Facebook and Youtube staring persons into friendly interested students that are eager to learn and realise that their education system is in a poor state. It is shocking to hear that students pass their undergraduate bachelor degree without conducting research or without their dissertation even being read fully. And that their supervisors are not available at all outside lecture hours. They make these observations and want to change that, but when they complain about it chances are high that they will fail the subject or even that they get expelled!
  • For many students the first time they work with computers is when they enter university. Their family is very proud that their relative goes to university, so they collect money and buy a laptop for him or her. The level of computer skills is in line with the number of years they study. And Google is their main source of information. The library is outdated and has a search system that is not updated since the eighties. The wood eating worms have started to eat the furniture.


  • Service in Tanzania:
    • Would you like to have chips or rice with your food?
    • Do you have mashed potatoes?
    • Yes.
    • Then I would like to have mashed potatoes.
  • How to behave in Tanzania:
    • It is not a problem to loudly burp up your breakfast while you shake someone’s hand to greet him.
    • It is not a problem to have an extremely loud conversation over the phone when you sit next to other people.
    • You never give way. You try to find your spot somewhere, so you will be served earlier or you are ten meters ahead in the traffic jam.
    • Try to look as bored as possible when customers enter your store. Maybe they will go away voluntarily.
    • Why working if you can get money from a white person? Luckily only very few people actually thinks like this. The vast majority comprises of long working (I deliberately do not use the word “hard”, even though physical labour is extremely hard here) friendly people.

Tukkende studenten en studerende tuk-tukkers

Na bijna drie weken Dar es Salaam in Tanzania kan ik de volgende observaties delen.
  • Het is ontzettend warm in de stad. Elke dag boven de 30 graden Celsius (gemiddeld 35), of het nou bewolkt is of niet. Er hangt een walm van vervuiling in de lucht, maar op een halfuurtje reizen liggen prachtige eilanden met azuurblauw water. ’s Avonds is het lekker dat je nog steeds in je hemdje buiten kunt lopen.

  • De logica van het hotel waar we verblijven is ver te zoeken. Er zijn twee soorten lampen in het plafond: heldere spaarlampen en dimspotjes. Deze dimspotjes hebben een aparte knop, waar je sfeervol licht mee kunt maken. Het enige nadeel is dat daarvoor de algemene lichtschakelaar aan moet. En met die schakelaar schakel je ook de heldere spaarlampen in…
  • De algemene opvatting in het verkeer is dat rijden beter is dan stilstaan. Als je moet omrijden voor een kruising dan doe je dat, of je daarmee eerder bij de kruising bent of niet doet er niet toe. Of je kunt langs al het verkeer door de berm de bocht afsnijden. En niemand schijnt dat vreemd te vinden.
  • Er is weinig logica in de kwaliteit van de weg in de stad. Je kunt van een goede asfaltweg ineens op een hobbelige stoffige zandweg belanden. En tuk-tukkers nemen die wegen het liefste, omdat er minder files zijn. Dat ze langzaam moeten rijden en hun vering naar de tering helpen zal hen kennelijk een worst zijn. En elke tuk-tukker heeft zijn eigen voorkeur voor de route die wij bijna elke dag nemen, dus ondanks dat we naar dezelfde universiteit gaan hebben we een afwisselende route.
  • Er rijden hier auto’s rond die in Nederland al in de jaren zeventig zijn afgekeurd. De vrachtwagens zijn nog erger. Geen profiel op de banden, een frisse olierwalm achter de wagen en het is maar te hopen dat de remmen werken.
  • Een voetganger heeft geen enkel recht. Geen enkel. Als je op het zandgedeelte naast de weg loopt moet je nog altijd oppassen voor een tuk-tuk of motorrijder. Als je een weg oversteekt zal geen enkele auto voor je stoppen. Als je ergens staat en een auto rijdt langs zal de bestuurder geen enkele poging doen zijn baan te veranderen, omdat jij daar staat. Opzouten dus.
  • Of er nu verkeerslichten hangen of niet, het verkeer wordt geregeld door een officier in een smetteloos wit pak. Hij deze man wordt gerespecteerd! Niet zo gek, want hij werkt hard en staat hele dagen in de brandende zon.
  • Er was een tuk-tukker met de vlag van Saudie-Arabië voorop. Toen ik instapte en ik de vlag herkende vroeg hij of ik wist wat het voorstelde. Toen ik vertelde van welk land het was, vroeg hij of ik islamitisch was. Hij had geen idee wat de vlag voorstelde of wat de tekst op de vlag betekende, wat hij was zelf Christen.
  • Mannen dragen in principe een voetbalshirt van een Engelse voetbalclub. En anders dragen ze met trots een mooi overhemd dat hier en daar vlekken en slijtageplekken vertoont. Het alternatief is een ontzettend kleurrijk shirt.
  • De bevolking heeft geen moeite met zeven lange dagen werken per week. Er zijn mensen die een baan overdag combineren met een baan als nachtwaker, de ideale gelegenheid om wat slaap in te halen. We hebben voorbeelden gehoord van mensen die per maand 5 euro tot 60 euro verdienen. En Tanzania is niet goedkoop. Elke keer wanneer een bewaker een deur voor me openhoudt vol ik me ongemakkelijk. Maar ze zijn trots op hun werk en dat mag je hen niet uit handen nemen. En je doet het goed in dit land als je een leidinggevende bent. Dan mag je namelijk een arbeider vertellen welk betonblok hij aan gruzelementen moet slaan, terwijl je zelf met je handen over elkaar mag toekijken terwijl je bedenkt welk blok aan de beurt is.
  • “Met het zelfde gemak gooi je het in de afval bak” is een slogan die nog moeten worden uitgevonden hier. Het Tanzaniaanse motto is: “Moet je eens kijken met wat een gemak ik dit lege plastic flesje uit de auto kwak”.
  • Men verkoopt alles op de straat. Er lopen straatverkopers met tien hoezen voor autosturen om de nek en van alles en nog wat onder de arm. Van emmers tot vliegenmeppers tot stekkers. En ze schuwen niet terug van een klein sprintje (in de hitte van de stad) als het verkeer weer gaat rijden en verkoopdeal nog niet gesloten is.
  • Op de universiteit ben je omringd door de lokale fauna: prachtige vlinders, tropische vogels en veel apen. Het blijft een bijzonder gezicht om die aapjes door de bomen boven je te zien springen, terwijl de studenten om je heen een tropisch uiltje knappen op hun tafel.



  • Het is soms niet duidelijk of het gebouw volgende week gesloopt wordt of dat er nog jaren in les gegeven gaat worden. In dit geval is het het laatste.

  • Zodra de studenten zeggen mee te willen werken aan de interviews die Tina afneemt transformeren ze van apathische op Facebook en Youtube starende personen in vriendelijke leergierige geïnteresseerde studenten die ook wel doorhebben dat hun onderwijssysteem aan alle kanten rammelt. Het is schokkend te horen dat ze hun bachelor halen zonder onderzoek te hoeven doen of zonder dat de begeleider hun scriptie leest, of dat de docenten die ze hebben niet beschikbaar zijn buiten de colleges. Zij doen deze observaties en willen er iets aan doen, maar als ze er over klagen is de kans groot dat ze het vak niet halen of zelfs van de universiteit worden gestuurd.
  • In veel gevallen is het voor de studenten wanneer ze aan de universiteit gaan studeren de eerste keer dat ze op een computer werken. Hun familie is super trots dat ze aan de universiteit mogen studeren en leggen al hun geld bij elkaar voor een laptop. De het niveau van hun computervaardigheden zijn recht evenredig met het aantal jaren dat ze studeren. En Google is hun voornaamste bron voor informatie. De bibliotheek is hopeloos ouderwets en heeft een zoeksysteem dat sinds de jaren tachtig niet meer is bijgewerkt. De houtworm is inmiddels aan het meubilair begonnen. 



  • Service op zijn Tanzaniaans:
    • Wilt u friet of rijst bij uw eten?
    • Heeft u ook aardappelpuree?
    • Ja.
    • Dan wil ik graag aardappelpuree
  • Manieren op zijn Tanzaniaans:
    • Het is geen probleem om iemand een hand te geven terwijl je je ontbijt luidkeels opboert.
    • Het is geen probleem om vlak naast iemand te zitten en een oorverdovend telefoongesprek houden. 
    • Iemand voorrang geven doe je niet. Je wurmt je overal tussen, zodat je zelf sneller aan de beurt bent of net tien meter verder in de file staat.
    • Probeer zo ongeïnteresserd mogelijk te kijken als er klanten in je winkel komen. Misschien gaan ze vanzelf weg.
    • Waarom zou je werken als je ook geld van een blanke kunt krijgen? Gelukkig blijkt maar een heel klein gedeelte van de mensen zo te denken. De overgrote meerderheid bestaat uit langwerkende (ik zeg bewust niet hardwerkend, al is lichamelijke arbeid hier echt zwaar) vriendelijke mensen.

vrijdag 6 februari 2015

Een lekke band (alweer), versierde noten en een iets te diepe rivierbedding

Autorijden in Namibië (in Engels, spreek uit: Nö-mib-bih-jö, niet Nä-mie-bie-jaa) is een avontuur op zich. In de stadjes rijden genoeg auto’s om verkeerslichten te rechtvaardigen, maar meestal zijn het stopborden. De gemiddelde Namibiër rijdt zo slecht, dat de autoriteiten geen andere oplossing zien dan op elke mogelijk gevaarlijke kruising (lees: bijna elke kruising) een stopbord voor elke richting neer te zetten. Het land is zo leeg dat voor het overgrote deel je jezelf voor gek voelt staan als je weer voor een volledig verlaten kruispunt tot stilstand moet komen.

Na 10 dagen Walvis Bay, vertrokken we richting het noorden vanuit Swakopmund, een door onze hostes omschreven “heerlijk Duits stadje”. De gemiddelde leeftijd moet rond de 60 liggen en ik kreeg de indruk dat de Duitse middenklasse van rond die leeftijd besluit de modale levenstijl in Die Heimat te verruilen voor een heerlijk leventje onder de Afrikaanse zon. En geef ze eens ongelijk! Duitse producten in de supermarkt, Duitssprekende bediening, Duitse gerechten en menukaarten in het Duits.

Onze eerste bestemming was een zeehondenkolonie. Niet te beschrijven! Toch probeer ik het. Beschrijving: duizenden zeehonden, stank, herrie, schreeuwende baby’s, dode baby’s, vechtende moeders, zwemmende zeehonden, zeehonden die overelkaar heen vallen in de sterke golven. Indrukwekkend, maar bovenal heel vies...




We vervolgden onze weg naar het stadje Khorixas (spreek uit: Goorigas, door mij standaard uitgesproken als Chorizo) dat via een voor het land kenmerkende gravelweg te bereiken was. Na 50 kilometer hoorde ik een onbekend geluid en het bleek dat onze band lek was. Gravel betekent eigenlijk een relatief hard aangestampte bende stenen die af en toe los liggen en behoorlijk scherp kunnen zijn. Dit keer hadden we een VW Polo gehuurd, een auto met maar één reserveband. De wieldop zat vast met een tie-rip, maar we hadden geen schaar en geen mes om bij de schroeven van de band te komen... Gelukkig kwam er na vijf minuten een auto langs en die stopte. Vijf mensen kwamen naar buiten zetten, de vrouw naast de bestuurder hield een grote fles bier in haar hand. “In de woestijn moet je improviseren!” riep de man en liep direct naar de berm op zoek naar een fles. Die werd gevonden en stuk geslagen op de in overvloed aanwezige stenen. Even bekroop me een unheimisch gevoel: dat ging wel heel natuurlijk. Ik ken dat alleen uit films en dan wordt het als wapen in een bar gebruikt. Maar het werkte niet! De man zei: “We laten jullie niet alleen totdat het is geregeld.” Toen stapte een zesde persoon uit de auto, haalde een mes tevoorschijn, sneed het ripje door en ging weer terug de auto in ging. Bedankt! En ze vertrokken.

De band was snel verwisseld en wij konden ook verder, met samengeknepen billen vanwege de kwaliteit van de weg en de afstand die we nog moesten afleggen. De regenval had op delen van de weg het zand weggeslagen en de stenen stonden fier overeind om een van onze banden te grazen te nemen. Maar het lukte zonder ongelukken en kwamen veilig aan in het kampement. ’s Ochtends checkten we uit bij een man van rond de 200 kilo. De muffin, ons toegestopt door de vriendelijke bediening, die we niet meer op konden maar ook niet weg durfden te gooien werd geofferd en met een twinkeling in de ogen zei hij dat hij ons er graag vanaf hielp. We reden naar het plaatselijke tankstation waar ze ook banden konden verwisselen. Wat een schouwspel. Allereerst moet je weten dat elke pompbediende je wenkt en wijst naar de plek waar je kunt tanken, zelfs als je niet eens de intentie hebt te gaan tanken. Nee we willen niet tanken! Toen we uitlegden een nieuwe band nodig te hebben, kwamen er nog meer mannetjes rondom onze auto. Twee westerse personen, dat is interessant. Een man die duidelijk niet voor het tankstation werkte hing ook rond, met een plastic zak. Hij begon tegen me te praten en vroeg hoe ik en Tina heetten. D-A-N? Neehee, dubbel A, legde ik uit. Ondertussen was er getelefoneerd en kwamen er twee mannen in een auto aanzetten die onze band wilde bekijken. De namen de maat op en vertrokken. Tien minuten later verschenen ze weer, met een band geklemd tussen hen in. Het bleek niet de goeie maat, maar volgens de mannen paste dit ook wel. Nee dus, maar wel bedankt. Daarna kwam er een andere man met een overduidelijk gebruikte band, van wel de juiste maat. Ook bedankt, maar nee. We besloten 130 kilometer te rijden over asfalt om naar de garage die door de verhuurmaatschappij werd aangeraden te gaan. Zonde van de tijd, 260 kilometer omrijden, maar ons doel van de dag lag aan wederom een gravelweg en we wilden het risico niet lopen. Voordat we wegreden riep de man met de plastic zak mij en zette iets van kunst op een soort van kastanje voor zich neer. We zijn inmiddels gepokt en gemazeld als het om dit soort mensen gaat en ik wilde al “Nee dankje” zeggen toen ik beter keek en ik mijn eigen naam en die van Tina zag. Had hij een verzameling vooraf gemaakte noten?! Toen zette hij een derde noot neer met de naam “Angela”. Ik dacht, dit is wel heeeel toevallig; het is immers de naam van mijn moeder! Toen de vierde en laatste noot de naam van Tina’s moeder bevatte viel het nootje: hij had ze terwijl wij bezig waren met die band uit gegraveerd. En nu bood hij ze te koop aan. Een groot risico! Immers, als wij ze niet zouden kopen zal het lastig worden voor hem om ze alsnog ergens te slijten. Tina wist met haar onderhandelingstalent een goeie prijs te regelen en de (stinkende! Vonden we later uit) kastanjes gingen mee.

Uiteindelijk reden we 13:00u Kharixas weer in, dit maal met een nieuw reservewiel. We stopten niet, maar reden direct door naar een plek met versteende bomen en daarna een plek met eeuwenoude rotstekeningen. 



Iedereen die hoorde dat wij diezelfde dag nog naar Etosha National Park moesten slaakte een zucht van verwondering: oef, dat is nog ver! Op de terugweg, maar nog altijd op de gravelweg, reden we door een rivierbedding. Dat was ’s ochtends geen probleem gebleken, maar ’s middags bleek het spoor dieper en het gedeelte tussen de sporen hoger. We kwamen vast te zitten... Ik stapte uit, laadde wat tassen uit en probeerde te duwen, terwijl Tina gas gaf. We groeven ons alleen maar dieper in. We besloten al het zand onder de auto vandaan te graven zo veel het kon, maar het zag er niet goed uit... Er kwam na een kwartier een auto met een man en een vrouw die direct begonnen te helpen met graven. Uiteindelijk duwden/tilden we de auto eerst naar achter en kon Tina vol gas het resterende gedeelte (wat ik inmiddels handmatig had geëgaliseerd, in de brandende zon) afleggen zonder mijn gewicht. Het kostte wat steenslag, maar ze haalde het! 

De beruchte rivierbedding!

De laatste kilometers gingen over asfalt en los van de gepiekeerde gebarende lifters die wij stelselmatig negeerden, zonder noemenswaardige incidenten. Oja, een noodstop voor een geschrokken hertje na zonsondergang. Ach, dat kan ook in de Achterhoek gebeuren. Etosha is een prachtig park met veel wild. Het kent veel drinkplaatsen waar de dieren zich verzamelen, maar omdat het regentijd is (het had zelfs twee weken geleden nog geregend!) is er voldoende water in het park en worden de drinkplaatsen minder druk bezocht. Nieuw voor ons waren drinkende giraffes en het hoge aantal zebra’s. Verder een zwarte neushoorn die ik klunzig wegjoeg met een simpele stoot van mijn elleboog tegen een houten bankje en nog meer drinkende giraffes. 






woensdag 21 januari 2015

Een groot leeg land

In mijn eerdere verhaal noemde ik Namibië Niemandië. Het land is net iets groter dan Denemarken, Noorwegen en Zweden bij elkaar, met nog geen 2,5 miljoen inwoners. De hoofdstad is Windhoek en telt iets meer dan 320.000 inwoners. Een provinciestadje dus, met klinkende straatnamen als de Kiekebushstrasse, Nelson Mandela Avenue en Robert Mugabe Weg. Namibië werd pas relatief laat gekoloniseerd en met uitzondering van Walvisbaai (een haven die door de Engelsen werd gebruikt) was het een Duitse kolonie, en na WO I Zuid-Afrika en werd pas in 1990 onafhankelijk. Het Duitse verleden zie je nog altijd terug in de taal (Duits is een van de hoofdtalen, naast Afrikaans), de schone straten, de vele Duitse toeristen en het extreem gestructureerde autoverhuurbedrijf. Zodra je Windhoek uitrijdt gaan de wegen over in gravel of zandwegen, met uitzondering van enkele hoofdwegen. Je mag 120 km/u rijden op asfalt, 100 op gravel en zand net zo hard als je zelf durft. Zelfs de “grote doorgaande” asfaltwegen zijn totaal verlaten. Hoe verder je van Windhoek komt, hoe langer het duurt voordat je bijvoorbeeld een vrachtwagen moet inhalen. Een auto inhalen gebeurt eens per dag. Voor de rest zijn het kaarsrechte wegen, die rond de horizon door de hitte veranderen in spiegels, waar de blauwe lucht prachtig de weg opslokt. De landschappen zijn divers en erg indrukwekkend. De enorme rode zandduinen in het zuiden, de kleinere duinen die kilometer na kilometer de weg als een soort achtbaan doet aanvoelen, laag begroeide woestijnen en vlakke groene uitgestrekte velden met bomen tot maximaal 10 meter hoog.



De afstanden hier zijn voor een Nederlander nauwelijks te bevatten. Mensen vertelden over een bepaalde plek vlakbij, dat iets meer dan een uur rijden bleek te zijn. Door de kwaliteit van de weg duurt het ook nog eens langer dan in Europa. Doordat wij veel  van het land wilden zien, waren we gedwongen veel in de auto te zitten en zonder cruise-control is rijden op een totaal verlaten rechte weg niet bijzonder ontspannen. Maar ik zou niet moeten klagen. Hetzelfde gelt voor Botswana: De hoofdingang van het Central Kalahari Game Reserve ligt 175 kilometer van het grootste stadje in de buurt, en het duurde bijna 4 uur voordat we daar aankwamen. Wij hebben in 9 dagen tijd bijna 4000 kilometer afgelegd... Het gebeurt regelmatig dat je moet remmen voor dieren op de weg: ezels, paarden, koeien en zelfs een groep struisvogels!



Ik maakte meerdere keren de fout te denken dat ik een deel van de kaart miste, doordat het land zo abrupt overgaat in Angola in het noorden, en Botswana in het oosten. De lineaalverdeling van de kolonialisten is hier erg goed zichtbaar. En dan is er de vreemde strook in het noorden, die aan de Duitsers werd gegeven begin 1900.




De mensen zijn erg religieus en homoseksualiteit is strafbaar. Een groot deel van de zwarte bevolking is opvallend licht van kleur; een resultaat van de kolonialisten enkele generaties geleden. Het valt ons op dat veel mensen niet weten wie hun voorouders waren en waar ze vandaan komen. Een klein aantal mensen daarentegen weet tot in de 18e eeuw nauwkeurig hoe hun stamboom er uitziet. Maar dat zijn dan voornamelijk de witte mensen. Namibië en Botswana vechten beide een enorme strijd tegen HIV/AIDS, en duizelingwekkende besmettingscijfers: 1 op de 3 vrouwen tussen de 15 en 30 zijn besmet. Dat Namibië zo gelovig is helpt niet bepaald mee.


Het weer in de gedeelten waar wij zijn geweest kenmerkt zich door hitte en grote onweersbuien die je kilometers in de verte ziet neerdruisen op het land. Gelukkig hebben we zelf nooit recht onder zo’n bui gestaan, maar op enkele kilometers afstand terwijl je zelf onder hoogste boom staat in een verder laagbegroeide woestijn is geen pretje...


En dan de dieren: er zijn geen straathonden hier, een bekend beeld van Zuid-Amerika. Wel heel veel insecten en spinnen. Men is gewend aan de grote roofdieren en we hebben veel verhalen gehoord van boeren die hun vee beschermden en daarvoor dieren als luipaarden, jachtluipaarden en leeuwen afschieten. We hoorden een verhaal van een poortwachter van een Game Reserve die op een ochtend een luipaard in zijn kantoor had zitten. Dat is nog eens een verhaal waar je je collega’s mee kunt imponeren. Ook zijn er veel bavianen, die voor elkaar en voor mensen verschrikkelijk zijn. Alleen de babies zijn lief. De laatste kampeernacht brachten we door op een grote boerderij waar verwaarloosde dieren worden opgevangen, waaronder hele jonge baviaantjes. We mochten bij hen in de kooi en het is heel leuk om die kleine bavianenoogjes recht in je gezicht te zien staren. En dat ze vervolgens de knopen van de overhemd rukken, met hun mensachtige handjes. 



Maar nog altijd is de leeuw de koning van het dierenrijk. De zwartmanige Kalahari leeuwen zijn ontzettend groot en we hebben ze van een meter dichtbij horen brullen. We hadden er al eentje horen brullen vanuit onze tent in de Kalahari, maar op de opvangboerderij stonden we er dus bovenop. Dat is nog eens imponerend...




De komende twee dagen zijn we in Windhoek om bij te komen van de slopende kampeertocht en daarna een week in Walvisbaai. Daarna gaat de Tour de Namibia verder!

maandag 19 januari 2015

Niemandië en een kapotte band in een woestijn met leeuwen

De samenvatting van onderstaand verhaal is: heel veel autouren, slechte wegen, bizar weinig mensen, fantastische landschappen, zonsondergangen en –opgangen als nergens anders te zien, onweersbuien die voor uren voor verlichting zorgen en groepen leeuwen die ons de weg versperren. Voor de lezer met de langere adem:

Na drie weken Kaapstad, waarin we heel veel van het lokale leven van de stad hebben beleefd, was het tijd voor iets nieuws. We vlogen naar Windhoek, de hoofdstad van Namibië. Daar huurden we een 4x4 met een tent op het dak, om 9 dagen in Namibië, Zuid-Afrika en Botswana. En ongelooflijke avonturen wachtten op ons.

De auto was een Toyota Hillux, een auto die in de stad wat misplaatst is, maar zodra je de stad uit bent ineens goed aanvoelt. Want in de richting waar wij opgingen ging het asfalt al snel over in gravel. Als een zachtjes schommelend schip zoefde de Toyota over de kuilen, stenen, gaten en richels. Onderweg slechts een handvol auto’s, over een afstand van honderden kilometers. Ons eerste doel was Sossusvlei, met de bekende rode zandduinen. We kwamen net op tijd voor de zonsondergang aan en daar genoten we van in volledige afzondering. Want dit land is zo ontzettend leeg! En dan is het ook nog eens laagseizoen, waardoor een ook nauwelijks toeristen zijn. Briljant! De tent was snel opgezet en de dag erop genoten we wederom volledig afgezonderd van de zonsopgang iets verderop in de vallei. Daarna beklommen we een deel van zo’n rode duin. Ze zien er groot uit en dat zijn ze ook. Maar wat een fantastische beelden geven ze! Het eindpunt van de vallei was onze eerste 4x4 ervaring in erg los zand. Een voorbode, naar later bleek.

Tina had voor de volgende nacht een camping uitgezocht die op de weg lag naar het Kgalagadi Transfrontier Game Reserve, een wildpark verspreid over de drie landen Namibië, Zuid-Afrika en Botswana  Na een kleine zandstorm te hebben getrotseerd, vonden we een totaal verlaten kampeerplek hoog op een gedoofde vulkaan. Wederom een fantastische zonsondergang en in het donker een ongelooflijke onweersbui op veilige afstand. Elke minuut ging er ergens wel een bliksemschicht richting de grond, en ik wist er eentje mooi vast te leggen.

Het wildpark is ongelooflijk groot en heeft heel veel wild. Het koste ons een paar uur om bij ons kamp te komen, en aan het eind van de middag besloten we voor een sunset-drive te gaan, een ritje door het park terwijl de zon ondergaat. Op dat moment is het heetste van dag voorbij (en het kan ontzettend heet worden hier, rond de 40 graden!) en worden de dieren actiever. We dronken koffie op een parkeerplek zonder hekken en dat voelde best eng. Maar aangezien het kennelijk heel normaal was om te doen, deden wij het ook maar. Net ingepakt en op weg naar ons kamp, kwamen we drie jachtluipaarden tegen die hun territorium aan het afbakenen waren. Nog nooit hebben we jachtluipaarden in het wild gezien en deze kwamen op enkele meters afstand voorbij. We besloten ze te volgen en een serie prachtige foto’s is het resultaat! Na een halfuur, beseffende dat we al enigszins aan de late kant waren om het hek nog te halen, besloten we door te rijden. En toen reden we midden in een groep leeuwen: vier jonkies en drie volwassenen. Wat een fantastische beesten zijn dat toch. En ongrijpbaar beangstigend op een bepaalde manier. De klauwen, de kop, het krachtige lijf, de messen als tanden... we genoten er een kwartier van toen we echt haast moesten gaan maken. Onderweg nog een prachtige uil op de foto gezet en eenmaal in het donker aangekomen bij het hek... gesloten! Oeps! Ingesloten met de leeuwen en luipaarden en wat niet allemaal. Godzijdank hadden we bereik met onze telefoons, doordat het relatief dicht bij het kamp was, maar het alarmnummer werkte niet. Na wat omwegen was de beveiliging geïnformeerd en hoorden en zagen we in de verte een auto naderen. Twee vriendelijke bewakers hielpen ons uiteindelijk het park uit.

De ochtend erop weer vroeg opgestaan, omdat we ’s nachts in Botswana zouden slapen en dat bleek een dag rijden. Niet alleen vanwege de afstand, maar vooral vanwege de kwaliteit van de weg. Of eigenlijk, het ontbreken van enige kwaliteit. Uren en uren zandweggetjes door duinen, met bosjes die hun takken tegen de auto slaan, diepe kuilen en geulen in de weg en een maximumsnelheid van rond de 40 km/u. Tamelijk gaar kwamen we aan op een kampeerplek zonder hek of iets, met de pootafdrukken van een bepaalde grote kat duidelijk op de grond. We waren totaal niet op ons gemak en besloten heel snel eten te maken en de tent in te gaan.

De ochtend erop weer op weg, zonder al te veel bijzonder wild te hebben gezien. Weer een hele dag op de weg, maar na anderhalfuur zandweg ging het ineens over op een heel mooie asfaltweg. Dat bracht ons vlakbij het Kalahari Central Game Reserve. Een immens wildpark in een woestijn waar leeuwen met zwarte manen leven. Op de camping kwam vanuit het donker ineens een klein lijfje op stokjes aanlopen: een gnoekalf dat achter was gelaten door de moeder. Tina vond als Assepoester toenadering en wist zich niet veel later omringd door een vreemd groepje dieren: een gnoekalf, twee honden en honderden vliegen en torren.


De dag erop naar het park gereden over een weg die weer van asfalt in gravel in zandgeulen overging. Na ongeveer vier uur rijden (!) waren we 175 kilometer verder bij de ingang van het park. Uiteindelijk konden we maar één nacht veroorloven, omdat ons aantal Batswana Puli ons niet meer kon bieden en ze geen andere valuta accepteerden. Hoe dan ook besloten we naar de Piper Pan te rijden, zo’n 75 kilometer verderop. Daar zouden de leeuwen moeten zitten. En na wederom twee uur ploeteren door het zand kwamen we bij een grote open vlakte aan. En vrijwel direct daarna hoorden we een vreemd geluid. De rechterachterband bleek volledig naar de Fillipijnen! Daar sta je dan, in de brandende zon in een park vol met leeuwen en een kappote band. Maar met vereende krachten wisten we de band te verwisselen in 20 minuten en waanden we ons weer veilig in onze koets. En daar lagen ze: vijf jonge leeuwen, te genieten van de avondzon. Ze vertoonden nauwelijks interesse in ons en we konden ze tot vrij dichtbij benaderen. Dat was ook direct het einde van onze avondrit en we zochten wederom een onbeschermd kampement op. ’s Nachts hoorden we hard genoeg om er geïmponeerd door te worden het gebrul van een leeuw. Alsof hij naast je stond. En dat ging tot in de vroege ochtend door, zelfs toen we volledig ingepakt naast onze auto stonden, klaar om te gaan. In het midden van de nacht klommen we naar beneden om in de auto het losgebarsten onweer op korte afstand af te wachten. Weer een hachelijke situatie: in een tamelijk open veld onder een boom in een zware onweersbui met leeuwen op gehoorsafstand... maar ook dat overleefden we. Op onze laatste rit door het park in de ochtend kwamen we vervolgens een grote volwassen mannelijke leeuw tegen, maar nog iets beangstigender was de groep jonge leeuwen die we de dag ervoor al hadden gezien ineens op de weg voor ons te zien liggen. We benaderden ze rustig, maar toen we er langs wilden rijden, stonden ze dreigend op en maakte eentje een duidelijke waarschuwende move richting de auto. Achteruit dus maar. En weer zes uur in de auto om weer bij onze camping aan te komen. 

vrijdag 19 december 2014

Ongelukken op de weg en de politie op je hielen

9 december vloog ik naar Johannesburg. Bij aankomst stonden Tina en Annika op mij te wachten en reden we direct naar Kruger Park, waar we een hostel hadden geboekt. Vorig voorjaar was ik natuurlijk ook al in Zuid Afrika, maar toch valt het me direct weer op hoe erg de taal Afrikaans op Nederlands lijkt. Met name de reclames op de radio kan ik letterlijk verstaan, en de plaatsnamen zijn zooo Nederlands: Middelburg, Bloemfontein, Nelspruit, Zandfontein, Vaal Dam, etc. Onderweg haalde ik een vrachtwagen in over een doorgetrokken streep. 500 meter verderop werden we aan de kant geroepen door gereedstaande politieagenten. Oeps... De officiële boete was 2000 rand, zo’n 150 euro. Met twee charmante dames in de auto werd de handje-contantje-eigen-broekzakje-boete 500 rand en mochten we doorrijden.

In Kruger Park, dat net zo groot is als Denemarken, hebben we twee dagen rondgereden. En elke keer is het weer bijzonder om op 5 meter afstand van een enorme giraf te staan, of een kudde olifanten voorbij te rijden. De tweede dag hebben we bijna een halfuur bij een drinkplaats gestaan waar op een gegeven moment vier olifanten met elkaar aan het spelen waren in het water, onder het toeziend oog van de rest van de kudde en een groep enigszins geïrriteerde nijlpaarden. De Grote Vijf (neushoorn, olifant, buffel, luipaard en de leeuw) is nog niet compleet. Nog geen kat gezien, met uitzondering van twee jachtluipaarden op 500 meter afstand.

Na de tweede dag zijn we via Blyde Canyon (een fantastische vallei) en Johannesburg (om Annika op het vliegtuig te zetten) doorgereden naar het zuiden. Onderweg getuige van een autoongeluk. We stonden te tanken toen er op  het kruispunt veel getoeter te horen was en daarna zagen we een BMW met hoge snelheid van de weg af rijden door de berm, rakelings langs een boom en een lantaarnpaal, om onderaan het talut tegen een betonnen muurtje tot stilstand te komen. Geen gewonden godzijdank, maar het bewijst wel dat het oppassen is op de weg.

Ons doel was Drakensberg en Lesotho, maar het was verder dan we dachten. Onderweg in het dorpje Vaal Marina gezocht naar hostels, maar niks gevonden. De navigatie stuurde ons via een andere route weer naar de doorgaande weg. En die kleine weg veranderde van asfalt in stenen, in slechte stenen in tenslotte in zand. En ineens stonden we in een sloppenwijk, een Township. Om 21 uur. Pikkedonker, heel veel mensen en kinderen op straat en de weg die we volgens de navigatie zouden moeten rijden liep dood. Dus een doodlopende straat in een township in het donker. Dat zijn de minder handige plekken om te zijn. Maar goed, omgedraaid en weer terug gereden, onder het toeziend en verbaasd oog van de bevolking daar. Het is maar goed dat we een goedkope VW Polo rijden en niet een exclusieve Mercedes. Uiteindelijk ’s avonds laat onderdag gevonden in het dorpje Bethlehem. Hoe bijbels om ’s avonds laat vlak voor Kerst onderdak te vinden in Bethlehem.

Het volgende doel was Lesotho, een klein bergachtig landje dat omringd wordt door Zuid-Afrika. Op de weg er naar toe stonden opeens veel mensen en auto’s stil en zagen we een man op de weg liggen in een onnatuurlijke positie, zijn petje een paar meter van hem vandaan en met zijn hoofd in een plas bloed. De auto die hem overduidelijk had geraakt had zijn voorruit helemaal aan gruzelementen en de man was duidelijk niet meer te redden. Daar werden we even stil van. De grensovergang met Lesotho was heel klein, helemaal niet druk en kende een snelle afhandeling. Weer wat stempeltjes rijker reden we het land in. Na een uur tevergeefs gezocht te hebben naar een Guesthouse via een onwijs gammele zandweg, besloten we in een groter dorpje in een B&B te blijven. Vanuit daar hebben we een prachtige wandeling gemaakt in het Nationale Park rondom de Maliba Lodge. Maliba betekent zoiets als “Overvloed aan water”. En dat is een treffende omschrijving. Niet alleen regent het er elke dag in deze periode, maar zijn er ook honderden kleine en grotere watervallen te zien. De mooiste was aan het einde van de 5km lange hike en viel in drie trappen naar beneden. De lunch met uitzicht over de vallei was niet alleen welverdiend, maar ook tamelijk decadent. Op de terugweg weer eens kennis gemaakt met de sterke arm. Ze vroegen om mijn rijbewijs en die had ik vanwege de wandeling niet meegenomen. Daar kwam ik goed weg met een waarschuwing.

De dag erna zijn we meer zuid-oostelijk gereden naar een 185 meter hoge stuwdam die Lesotho een stuk minder afhankelijk maakt van Zuid-Afrika als het om electriciteit gaat. De weg er naar toe was ongelooflijk mooi. Wat opvalt zijn de vele mensen die langs de weg lopen en het kennelijk koud hebben, want ze dragen allemaal kleden (soms zelfs handdoeken), lange broeken en veelal een muts. De kinderen lopen er nog slechter gekleed bij, de broeken hebben soms niet eens hele pijpen meer. En om de zoveel kilometer staat er een politiepost, die elke auto controleert. Tina was chauffeur toen de diender niet geloofde dat zij een rijbewijs had. “Jij rijdt op zijn rijbewijs, niet?” wijzend naar mij. “Omdat ik een vrouw ben?” zei Tina. “Neeeee! Omdat je auto zo vies is vertrouw ik het niet!”.


Omdat de weg naar Drakensberg in Zuid Afrika niet toegankelijk was voor onze 2WD, moesten we helemaal terug naar dezelfde grensovergang waar we het land ook binnen kwamen. In een Amerikaans aandoend plaatsje Clarens, aan de voet van een grote berg, brachten we de dag en de nacht door. Vandaag zijn we via het Golden Gate National Park naar een geweldige boerderij gereden waar we nota bene een volledige lodge aangeboden kregen. Een grote woonkamer, een hele grote slaapkamer met badkamer inclusief jacuzzi. Maandag rijden we terug naar Johannesburg, om de dag erna naar Kaapstad te vliegen.